Achter de schermen van de criminologie & rechtshandhaving

De meeste slachtoffers van kindermishandeling worden later niet gewelddadig

Verschillende media, waaronder de NOS, het Algemeen Dagblad en de Volkskrant pakten maandag 18 september uit met het nieuws dat drie van de vier kinderen uit gezinnen waarin geweld en mishandeling plaatsvindt, later zelf ook gewelddadig gedrag vertonen. Dit zou blijken uit een meerjarig onderzoek van het Verwey-Jonker instituut. Nadere bestudering van dit onderzoeksrapport laat zien dat deze conclusie – door verschillende methodologische haken en ogen – niet gedragen wordt door de bevindingen en daarmee onnodig stigmatiserend kan zijn.

Voor het rapport Huiselijk geweld een complex en hardnekkig probleem zijn huishoudens gevolgd die in beeld waren bij Veilig Thuis. Hieruit blijkt met name dat het een jaar na de eerste melding veel beter gaat met de respondenten. En – in tegenstelling tot wat we op grond van alle krantenkoppen en televisie-interviews mogen geloven – gaat het ook beter met de betrokken kinderen. Sterker nog: uit het rapport blijkt dat slechts 13 procent van de kinderen die te maken heeft met huiselijk geweld, een jaar later (nog steeds) probleemgedrag (waaronder geweldsdelicten) vertoont. Dit percentage geldt ook voor de algehele Nederlandse populatie: zo’n 13 procent van de kinderen kampt met probleemgedrag. Kinderen die te maken hebben met huiselijk geweld vertonen, in elk geval een jaar na dato, dus niet méér problematisch gedrag. Dit is overigens geheel in lijn met (internationaal) onderzoek naar de gevolgen van kindermishandeling over generaties, waaruit blijkt dat ondanks een verhoogd risico op gewelddadig gedrag, het merendeel van de slachtoffers zelf niet gewelddadig wordt.

Wie zijn dan die veelgenoemde driekwart van de kinderen die huiselijk geweld hebben meegemaakt en volgens de nieuwsberichten later zelf gewelddadig gedrag vertonen? Het lijkt erop dat hierbij wordt verwezen naar de hoeveelheid oudermishandeling die voorkomt in deze gezinnen, die zou variëren tussen de 57 en 71 procent. Deze hoge percentages kunnen worden verklaard door de manier waarop oudermishandeling in het onderzoek is gemeten, via de Child-to-Parent Aggression Questionnaire. Deze vragenlijst bevat naast vragen over fysiek geweld ook vragen over minder ernstige vormen van ‘psychisch geweld’, zoals het niet gehoorzamen aan of het ergeren van de ouders. Gedragingen die toch als normaal of in elk geval als veelvoorkomend kunnen worden beschouwd, zeker onder kinderen en jongeren. Extra problematisch is dat exacte informatie over het voorkomen van elk van deze verschillende gedragingen ontbreekt in het rapport en dat er geen vergelijking met gemiddelde Nederlandse jongeren wordt gemaakt. Mede daardoor is het onmogelijk te concluderen of de gevonden percentages hoog dan wel laag zijn.

Soortgelijke problemen ontstaan wanneer wordt gesproken over het meegemaakte datinggeweld onder de jongeren uit het onderzoek. Bijna tweederde van de jongeren die huiselijk geweld heeft meegemaakt, zou op latere leeftijd te maken krijgen met datinggeweld als pleger en/of slachtoffer. Deze conclusie berust echter op een klein aantal jongeren: van de 41 ondervraagde jongeren met een relatie gaven er 19 aan zich schuldig te hebben gemaakt aan datinggeweld. Onduidelijk blijft welke gedragingen onder datinggeweld worden verstaan en ook hier ontbreekt een vergelijking met gemiddelde Nederlandse jongeren.

De berichtgeving over dit onderzoek lijkt dan ook vooral gebaseerd op minder ernstige gedragingen waarvan bovendien onduidelijk is of deze vaker voorkomen onder jongeren die thuis huiselijk geweld meemaakten dan onder gemiddelde Nederlandse jongeren. Het is zorgelijk voor de beeldvorming dat deze groep jonge slachtoffers in de media wordt weggezet als een gewelddadige groep. Vooral omdat er op basis van dit onderzoek ook genoeg positiefs te zeggen valt. Zo bleek na een jaar het aantal gezinnen waar geen ernstig of herhaaldelijk huiselijk geweld meer voorkwam, te zijn toegenomen. Ook hadden minder kinderen uit deze gezinnen last van angst, woede of PTSS, en voelden zij zich vaker emotioneel veilig. Daarnaast bleken kinderen vaker dan vroeger een vorm van formele hulp te krijgen, terwijl ook de hulp die volwassenen ontvingen gerichter werd ingezet op de ervaren problemen.

Ondanks deze positieve ontwikkelingen komt partnergeweld en kindermishandeling nog veel te vaak voor in Nederland. Wij onderschrijven de conclusie van het rapport dat dit een complex en hardnekkig probleem is, dat een duurzame en gerichte aanpak voor zowel slachtoffers als plegers van huiselijk geweld vergt.

Steve van de Weijer is senior onderzoeker bij het NSCR.

Sjoukje van Deuren is onderzoeker bij het NSCR en universitair docent bij Strafrecht en Criminologie, Vrije Universiteit Amsterdam.

Veroni Eichelsheim is senior onderzoeker bij het NSCR en bijzonder hoogleraar Intergenerationele Continuïteit van Deviant Gedrag aan de afdeling Ontwikkelingspsychologie, Rijksuniversiteit Groningen.

Arjan Blokland is senior onderzoeker bij het NSCR en hoogleraar Criminology and Criminal Justice, Instituut voor Strafrecht en Criminologie, Universiteit Leiden.

Plaats een reactie